Toetshandreiking tweedegraads lerarenopleiding Nederlands

Deze toetshandreiking is opgesteld door lerarenopleiders en is een hulpmiddel bij de voorbereiding op de landelijke kennistoets Nederlands van de tweedegraadslerarenopleiding.

In de toetshandreiking zijn de belangrijkste onderwerpen uit de leerstof opgenomen. Leidend blijft wel de toetsmatrijs waarin is vastgelegd welke domeinen uit de Kennisbasis Nederlands (ingangsdatum studiejaar 2018-2019) van de tweedegraadslerarenopleiding getoetst worden. In de kennisbasis is een toelichting op de betreffende domeinen opgenomen. Het kan dus zijn dat in de landelijke kennistoets onderwerpen aan de orde komen die niet opgenomen zijn in deze toetshandreiking.

Raadpleeg hier altijd de meest recente versie in verband met mogelijke tussentijdse wijzigingen. 


De genoemde domeinen verwijzen naar de domeinen zoals opgenomen in de bijbehorende kennisbasis.


1.1 Professionele context
1.2 Taalontwikkelend lesgeven
1.3 Taal en zorg

A
ABCD-model (NT2), academische taalvaardigheid (zie ook CAT), alledaagse taal (zie ook DAT), analfabeet (functioneel), attitude (socio-affectieve factoren), audio-linguale benadering (NT2), auditieve discriminatie, automatiseren, automatisering (lezen)

B
beoordelaarseffecten (toetsing), betekenisaspecten, betekenisonderhandeling, betrouwbaarheid (toetsen), bruikbaarheid (toetsinstrumenten)

C
CAT (cognitief academisch taalgebruik), CE (centraal examen), cesuur (toetsinstrumenten), cognitieve complexiteit, cognitieve strategieën, communicatief taalonderwijs, communicatieve benadering (NT2 didactiek), compensatiestrategie, compenseren (maatregel dyslexie), competentiegericht onderwijs, consolideren (intentioneel woordleren), contaminatie-effect (beoordelaarseffect), content-based approach (inhoudgerichte benadering), context aanbrengen / contextuele steun, controleren (intentioneel woordleren), correctievoorschrift, c-toets / cloze-toets (toetsing)

D
DAT (dagelijks algemeen taalgebruik), diagnostische toets, dispenseren (maatregel dyslexie), doeltaal, drieslag Taal (mbo), dyslexie

E
ellips, eindtermen, ERK (Europees Referentiekader)

F
feedback, fluency, zie: vloeiendheid, focus on Form (NT2), focus on Meaning (NT2), foneemherkenning fonetisch spellen, foreigner talk / FT formatieve toetsen, fossilisatie, foutenanalyse, functioneel analfabeet, fundamenteel niveau (Referentiekader Taal)

G
gesloten vragen, grafeem-foneemkoppeling, grammatica-vertaalbenadering

H
halfopen vragen, halo-effect, handelingsplan, hardopdenkprotocol

I
idioom, impliciet verbeteren (incidenteel woordleren), informatiedichtheid, inhoudsvaliditeit (toetsen), intensief lezen, intensief luisteren, intentioneel woordleren, interactie, interferentiehypothese, intonatie ISK (Internationale Schakelklas), item (toetsing), itembank (toetsing)

K
kenmerken taakuitvoering (referentiekader), kerndoelen, klank, klankdiscriminatie, kwalificatiedossier (mbo)

L
leesdoelen, lemma, leren als interactief proces, leerdoelen, lesdoelen, lexicale kennis, lexicale regels

M
meertaligheid, mentale lexicon, methodeafhankelijke toets, methodeonafhankelijke toets, modeling, moedertaalsprekers, motivatie

N
native speakers, netwerk van begrippen, nonsenswoorden / pseudowoorden, normering (toetsen), normverschuiving (beoordelaarseffect)

O
observerend leren (schrijven), onderwijsleergesprek, ontwikkelingsfouten, ontwikkelingsvolgorde, open vragen, oplossingen voor schrijfproblemen, oriënterend lezen, OVUR-model

P
planning (schrijven), planning (spreken), portfolio, positieve feedback, positieve wederzijdse afhankelijkheid, presentaties, productieve woordkennis, pygmalioneffect PTA (Programma Toetsing en Afsluiting)

R
receptieve woordkennis, referentiekader Taal, referentieniveau 1F/2F/3F/4F, remediëren, rijk taalaanbod, rol van de schoolleiding, rol van de taalcoördinator, routines (woordenschat), RTTI (toetsing) rubric/ rubriek (toetsing)

S
scaffolding, schaalbeoordeling (toetsing), schoolexamen (SE), schoolse taken, schooltaal ontwikkelen, schooltaal ontwikkelen in alle vakken, schooltaal verwerven, schooltaalwoord, schriftsysteem, schrijfkader, schrijfrichting, schrijfstrategieën, schrijftaal, schrijftaken, semantiseren (intentioneel woordleren), sequentie-effect (beoordelaarseffect), signifisch effect (beoordelaarseffect), skimmen / globaal lezen, sociaal-constructivisme, spellingstrategieën, spiegelen, spreekangst, spreektempo, spreekvaardigheidstijl, streefniveau (Referentiekader Taal), studerend lezen, summatieve toetsen

T
T2-verwerving, taakgericht taalonderwijs, taalaanbod, taalbeleid/ taalbeleidsplan, taalbewust beroepsonderwijs, taalcoach, taalcoördinator, taaldidactiek, taalgebruik uitlokken, taalgericht toetsen (taalgericht vakonderwijs), taalgerichte didactiek, taalgericht vakonderwijs (TVO), taalleerproces, taalontwikkelend lesgeven (TOL), taalportfolio (toetsing), taalproductie, taalproductie uitlokken, taalvaardigheden (lezen, luisteren, schrijven, spreken), taalvaardigheid, tekstconventies, tekstdoelen (schrijven), tekstkenmerken (schrijven), tekstopbouw (schrijven), tekstsamenhang (schrijven), tekstschema, teksttypen (schrijven), thuistaal, toetsbeleid/ toetsplan, toetsmatrijs, top-downverwerking transfer, transparantie (toetsen), tussendoelen

U
uitspraak

V
vakgericht taalonderwijs (vto), vakkennis, vaktaal, vaktaalbetekenis van alledaagse begrippen, vaktaalontwikkeling, vaktaalwoord, validiteit (toetsen), variatie binnen een klas verankeren / inbedden verbanden, verbindingswoord, verbindingswoorden (schrijven), verloop T2-taalverwerving, verschillen in referentiekader (NT2), verstavaardigheid, verwijswoord, viertakt woordenschatdidactiek, visuele discriminatie, visuele woordherkenning, vloeiendheid (lezen), vloeiendheid (spreken), voorbewerken (intentioneel woordleren), voortgangstoets, vreemdetaalverwerving, VUT-model

W
woordenschat, woordherkenning, woordleerstrategieën, woordleervaardigheden, woordraadstrategieën, woordselectie

Z
zelfbeoordeling (toetsing), zelfstandig leren


3.1 Taal en communicatie
3.2 Taalsysteem
3.3 Taalverwerving
3.4 Talen en taalgemeenschap

A
aangeboren taalvermogen, aannames van relevantie, kwaliteit, kwantiteit en stijl/wijze, aantonende wijs, zie: indicatief, aanvoegende wijs, zie: conjunctief, aanwijzend voornaamwoord, accent (als type taalvariatie), achterzetsel, zie: voorzetsel, actief-passiefonderscheid, actieve vorm, zie: bedrijvende vorm, actieve zin, zie: bedrijvende zin, activeren van kennis, AdjC, adjectivische constituent (AdjP), adjectief, zie: bijvoeglijk naamwoord, AdvC, adverbiale constituent (AdvP), adverbiale bepaling, adverbium, zie: bijwoord, affix, agens, alfabetisch schrift, allofoon, allomorf, ambiguïteit, anafora, anaforische referentie, antecedent, assimilatie van klanken, automatische spraakherkenning

B
bedrijvende vorm, zie: actieve vorm, bedrijvende zin, beginsel / principe van de afleiding / etymologie, beginsel / principe van de gelijkvormigheid / analogie / morfologie, beginsel / principe van de standaarduitspraak, beknopte bijzin, belanghebbend voorwerp, zie: indirect object, bepaald lidwoord, bepaald telwoord, bepaling van de handelende persoon, zie: passieve door-bepaling, bepaling van gesteldheid, beperkende bijvoeglijke bijzin, betekenis betrekkelijk voornaamwoord met impliciet antecedent / betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent, betrekkelijk voornaamwoord, zie: relatief pronomen, betrekkelijke bijzin, betrekkelijke bijzin met ingesloten antecedent, beurtwisseling, bevelende zin, bezittelijk voornaamwoord, bijstelling, bijvoeglijk naamwoord, zie: adjectief, bijvoeglijke bepaling, bijvoeglijke bijzin, bijwoord, bijwoordelijk gebruik, bijwoordelijke bepaling, bijwoordelijke bijzin, bijzin, zie: ingebedde zin, bottom-up verwerking van taal, brabbelen en eerstetaalverwerving

C
clitisch woord / clitische woordvorm, zie: enclitische woordvorm, coarticulatie, codemixing, codeswitching, codewisseling, cognitief systeem, coherentie, cohesie, cohortmodel in woordherkenning, communicatieve competence, communicatieve competentie, competence, competentie, congrueren, connotatie, consonant, zie: medeklinker, constituent, contact met de doeltaal, contexteffecten in woordherkenning, continuïteit van spraakgeluid, conversationele implicatuur, conversie, coöperatieprincipe, creatieve-constructie-hypothese, creativiteit in natuurlijke taal, creooltaal

D
deixis, denotatie, derde persoon, descriptieve grammatica, dialect, differentiatiefase bij taalverwerving, diglossie, directe rede, discourse, zie ook: tekst, distinctief kenmerk, distinctiviteit van klanken, dode taal, doeltaal, dubbele articulatie

E
eenzinsdeelproef, eerste persoon, eerste taal (T1), eerstetaalverwerving (T1-verwerving), eigennaam, ellips, elliptische zin, enclitische woordvorm / enclitisch woord, enkelvoud, enkelvoudige zin, etnische variëteit, etnolect etymologie

F
flexie, foneem, foneemherkenning, fonetiek, fonetisch spellen, fonetisch plan voor articulatie, fonetische transcriptie, fonologie, fonologische codering, fonologische variatie, foreigner talk / FT, formele stijl, formele taalvormen, fossilisatie, fricatief, zie: wrijfklank functie van constituenten, functiewoord

G
gebarentaal, gebiedende wijs, zie:imperatief, gebiedende zin, geleed vs. ongeleed woord, geleed woord, geschreven bronnen, geslaagdheidsvoorwaarden, gesloten woordklasse, gespreksafsluiting, gespreksopening, gesproken taal vs. gebarentaal, getal, gezegde, gezegdezin, grafeem-foneemconversie, grammatica, grammaticaal woord

H
herhalend onderwerp, homoniem, homonymie, hoofd (van constituent), hoofdtelwoord, hoofdwerkwoord, hoofdzin, hulpwerkwoord, hulpwerkwoord van de lijdende/passieve vorm, hulpwerkwoord van de voltooide tijd, hulpwerkwoord van modaliteit, hulpwerkwoord van tijd, hypercorrectie, hyponymie

I
idioom, illocutie, communicatieve bedoeling van uiting, imperatief, indirecte rede, indirecte taalhandeling, infinitief, infix, informele stijl, informele taalvormen, ingebedde zin, zie: bijzin, inhoudswoord, inhoudswoord vs. functiewoord, interactie, interactie en taalverwerving, interferentie, interjectie, zie: tussenwerpsel, intransitief, zie: onovergankelijk, intransitiviteit, zie: onovergankelijkheid, inversie isoglosse

J
ja-neevraag, jambe

K
kennis van de wereld, klank, klankdiscriminatie, klanksysteem, klankwet, klemtoon, zie (woord)accent, klinker, koppelwerkwoord, kritische periode en taalverwerving, kwaliteit, aanname van, kwantiteit, aanname van

L
labiaal, labiale klank, leenwoord, lemma, lettergreep, lexicaal woord, lexicale homonymie, lexicale variatie, lexicografie, lexicon, lidwoord, lidwoord van bepaaldheid, zie: bepaald lidwoord, lijdend voorwerp, zie: direct object, lijdende vorm, zie: passieve vorm, lijdendvoorwerpszin, lingua franca, linguïstische competence, linguïstische competentie, linguïstische context en taalvariatie, linguïstische variabele, links-rechtsprincipe, liquida, locutie, vorm van taaluiting, loos onderwerp

M
maximes (aannames) van relevantie, kwaliteit, kwantiteit en stijl/wijze, mate van contact met doeltaal, mededelende zin, medeklinker / consonant, meertaligheid, meervoud, meervoudig geleed woord, meewerkend voorwerp, meewerkendvoorwerpszin, mentale lexicon, metafoor, minderheidstaal, minimaal paar, modaal hulpwerkwoord, modificeerder, moedertaal, morfeem, morfofonologie, morfologie

N
naamval, naamwoord, naamwoordelijk deel, naamwoordelijk gezegde, nasaal, NC / nominale, constituent (NP), nevenschikkend voegwoord, nevenschikking, nomen, zie: naamwoord, nominalisatie, non-verbale communicatie, noodzakelijk wederkerend werkwoord

O
o.t.t., onvoltooid tegenwoordige tijd, o.v.t., onvoltooid verleden tijd object, onbepaald lidwoord, onbepaald telwoord, onbepaald voornaamwoord, onbepaalde wijs, zie: infinitief, onderschikkend voegwoord, onderschikking, onderwerp, onderwerpszin, ongeleed woord, ongrammaticaal, onomatopee, onovergankelijk, onovergankelijk/intransitief predicaat, ontlening, ontwikkelingsfouten, ontwikkelingsvolgorde, onvolledige zin, zie: elliptische zin, onvoltooid tegenwoordige tijd, zie: o.t.t., onvoltooid verleden tijd, zie: o.v.t., oorzakelijk voorwerp, opeenvolgend paar in gesprekken, open woordklasse, overeenkomsten tussen talen, overextensie in taalverwerving, overgankelijk zie: transitief, overgankelijk/transitief predicaat, overgeneralisatie in taalverwerving, overtreffende trap, zie: superlatief

P
paradigma, parafrase, passieve door-bepaling / bepaling van de handelende persoon, passieve vorm, passieve zin, pedagogische grammatica, performance, performatief werkwoord, perlocutie, effect van uiting, persoonlijk voornaamwoord, persoonsvorm, pidgin, plaats van articulatie, polysemie, positieve transfer, pragmatiek, pragmatische gepastheid van taaluiting, pragmatische taalverandering, pragmatische variatie, predicaat, prefix, prepositie, zie: voorzetsel, prescriptieve grammatica

R
rangtelwoord, referent, regionaal dialect, register, relevantie, (maxime) aanname van

S
samengestelde zin, samenstelling, samentrekking, Sapir-Whorfhypothese, scheidbaar, samengesteld werkwoord, scheidbaar werkwoord, schoolgrammatica, schrift, schriftsysteem, sekse en taalvariatie, semantiek, semantisch kenmerk, sociolect, sociolinguïstiek, spraak- en taalontwikkelingsstoornis, stam, stemhebbende klank, stemloze klank, stijl, stijlverschillen, subject, zie: onderwerp, suffix, zie: achtervoegsel, superlatief, zie: overtreffende trap, syllabe, synchrone beschrijving, synoniem, synoniem, synonymie, syntactische homonymie, syntaxis, syntactisch

T
T1-leerder/ eerstetaalleerder, T2-leerder/ tweedetaalleerder, taalaanbod, taalcontact, taaldood, taalfamilie, taalhandeling, taalomgeving, taalontwikkelingsstoornis, taalpolitiek, taalvariant, taalvariatie (op diverse linguïstische niveaus), taalvariëteit, taalverandering (op diverse linguïstische niveaus), taalverlies, tantebetjestijl, tegenwoordig deelwoord, tekst, zie: discourse, telbaar, substantief, telwoord, topic, traditionele grammatica, transfer bij tweedetaalverwerving, transitief, zie: overgankelijk, transitiviteit, zie: overgankelijkheid, trappen van vergelijking, tussentaal, tussenwerpsel, zie: interjectie, tweede persoon, tweetalig onderwijs, tweede taal (T2), tweedetaalverwerving, tweetaligheid

U
uitdrukking, uitspraak, universalia

V
v.t.t., voltooid tegenwoordige tijd, zie: perfectum, v.v.t., voltooid verleden tijd, vast voorzetsel, VC, Verbale Constituent (VP), verandering van boven/ verandering van onderen, verbindingswoord, verbum, vereenvoudigd taalaanbod/taalregister, vergrotende trap, verledentijdsvorm, vervoegen, vocaal, zie: klinker, voegwoord, voltooid deelwoord, voltooid tegenwoordige tijd, v.t.t., voltooid verleden tijd, v.v.t., voltooiingsfase bij taalverwerving, voorlopig lijdend voorwerp, voorlopig onderwerp, voorlopig voorzetselvoorwerp, voornaamwoord, zie: pronomen, voornaamwoordelijk bijwoord, voortalige periode, voorzetsel, voorzetselgroep, voorzetselvoorwerp, voorzetselvoorwerpszin, vraagwoord, vraagzin, vragend voornaamwoord, vragend voornaamwoordelijk bijwoord, vragende zin, vreemde taal (VT), vreemdetaalverwerving, vroegtalige periode

W
wederkerend voornaamwoord, wederkerend werkwoord, wederkerig voornaamwoord, werkwoord, zie verbum, werkwoordelijk deel, werkwoordelijk gezegde, werkwoordelijke uitdrukking, woord, woordbenoemen (taalkundige ontleding), woordbetekenis, woordgroep, woordherkenning, woordklasse, woordsoort, woordvolgorde

Z
zelfstandig naamwoord, zelfstandig werkwoord, zinsdeel, zinsontleding (redekundige ontleding)


4.1 Literatuuranalyse

4.2 Literatuurgeschiedenis

A
ab ovo vertellen, acconsonantie /medeklinkerrijm, acrostichon, adaptatiestrategieën, adolescentenliteratuur, adolescentenroman /cross-overroman, allegorie, alliteratie / stafrijm, allusie, alwetende verteller, ambiguïteit, anafoor, anapest, anticlimax, antimetrie, antithese, assonantie / klinkerrijm, asyndetische vergelijking / asyndeton, auctoriale verteller, auctoriale vertelsituatie, autobiografisch verhaal, avant-garde

B
ballade, beeldspraak, belevend ik, beweging van Vijftig, zie: Vijftigers, bijfiguur, bildungsroman, binnenrijm, brievenroman

C
chiasme / kruisstelling, chronologie, chute / volta, cliché, cliffhanger, climax, close reading, Cobragroep, column, coming-of-age roman, compositie van de roman, couplet, creatieve functie, cross-over, literatuur, cultuurhistorisch motief

D
dactylus, dada, dadaïsme, detectiveverhaal, dialoog, dierenverhaal, directe innerlijke monoloog, directe rede, distichon, dramatiek, dubbelrijm

E
eindrijm, elisie, ellips, emancipatie van de vrouw, enjambement, enumeratio, enumeratie, zie: opsomming, epiek, erfelijkheid en milieu, essay, esthetische functie, eufemisme, existentialisme, experimentele poëzie, experimentelen, expressionisme

F
fabel, zie: dierenverhaal, fabel, zie: story, feiten en fictie, fictie / non-fictie, fictie en werkelijkheid, figuren, figuurlijk, film en literatuur, fin de siècle, flashback, flat character / type, futurisme

G
gebeurtenis, gedicht, gekruist rijm, genre, gepaard rijm, glijdend rijm, graphic novel, grondmotief

H
halfrijm, held, historische roman, hoofdmotief, hoofdpersoon, humor, hyperbool

I
ik-roman, ik-verhalen, ik-verteller, ik-vertelsituatie, impressionisme, impressionistische stijl, in medias res / mediis in rebus, indirecte rede, Indisch-Nederlandse letterkunde / koloniale letterkunde, innerlijke monoloog, interbellum, intertekstualiteit, inversie, ironie

J
jambe, jeugdliteraire prijzen, jeugdliteratuur, jongensboek

K
kettingrijm, kindbeeld, klassieker, klinkerrijm / assonantie, koloniale letterkunde / Indisch-Nederlandse letterkunde, kruisstelling / chiasme, kwatrijn

L
leescompetentie, leidmotief, letterlijk, limerick, literaire canon, literaire competentie, literaire kritiek, literaire stromingen (vanaf 1880) en richtingen, literaire tijdschriften, literair-historisch motief, literatuur/lectuur, literatuuropvattingen, literatuurwetenschap, litotes, lyriek, lyrisch ik

M
mannelijk rijm / staand rijm, massacultuur, medeklinkerrijm / stafrijm, meervoudig personaal vertellen / perspectief, meisjesboek, metafoor in engere zin, metafoor, metafora, metaforisch, metoniem, metonymia, metonymie, metonymisch, metrum, middenrijm, modernisme, monologue intérieure, motief, multiculturele literatuur

N
naturalisme, naturalistisch proza / naturalistische roman, neologisme / nieuwvorming, nieuwe zakelijkheid, novelle

O
octaaf, omarmend rijm, onbetrouwbaar perspectief / onbetrouwbare verteller, ontspannende functie, opsomming, overlooprijm, oxymoron

P
paradox, parallellie, pars pro toto, personage, personale vertelsituatie, personale vertelwijze, personificatie, perspectief, pleonasme plot / sujet, poëtica, poëticaal, poëzie, point of view, postmodernisme, postmodernistisch proza, probleemboek, proza

R
raamvertelling, readymade, realisme, refrein, repetitio retorica, retorisch, rijk rijm, rime riche, rijm, rijmschema, ritme, roman, romantiek, round, character, ruimte

S
scanderen, sextet, sonnet, spanning, sprookje, staand rijm / mannelijk rijm, stafrijm / alliteratie, story, zie: fabel, stijlfiguren, stream of consciousness, strofe, strofische vormen, sujet / plot, surrealisme, symbolisme, symbool, synesthesie

T
tautologie, tegenstelling, terzet, terzine, thema, tijdsverloop, tijdversnelling, tijdvertraging, totum pro parte, trochee,

U
understatement

V
vergelijking, vergelijking met als, vergelijking met een verbindingswoord, verhaal, verhaallijn, verhaalmotief, Verlichting en jeugdliteratuur, vers, versregel, versvoet, vertelde tijd, vertelinstantie, vertellend ik, verteller, vertelperspectief, vertelstandpunt, verteltijd, volrijm, volta / chute, voorrijm, vooruitwijzing, vrouwelijk rijm / slepend rijm

W
wending

Y
young, adult-roman

Z
zestigers, zeventigers